Spaanse burgeroorlog
Op 17 juli 1936 pleegt een groep rechtse generaals een staatsgreep tegen de progressieve Spaanse regering. De staatsgreep slaagt maar ten dele. De opstandelingen (Nationalisten) veroveren onder leiding van generaal Franco grote delen van noord en noordwest Spanje, maar het midden en zuiden blijven, net als Catalonië, de republiek trouw.
Gevolg is een bijna drie jaar durende burgeroorlog. In oktober 1936 wordt aan republikeinse zijde een volksleger opgericht, waarvan alle tot dan toe los van elkaar opererende linkse milities deel gaan uitmaken. Onderdeel van dat leger zijn de Internationale Brigades, die gevormd worden door ongeveer 32.000 buitenlandse vrijwilligers die de regering te hulp zijn geschoten. Onder hen zijn ook 700 Nederlanders.
Ondanks deze steun winnen de Nationalisten langzaam maar zeker terrein en als Barcelona in januari 1939 in hun handen valt, breekt dat het republikeinse verzet. Na de inname van Madrid eind maart van dat jaar roepen de Nationalisten zich uit tot overwinnaar. Tot 1975 blijft Franco in Spanje alleenheerser.
Slachtoffers: 246.000 nationalistische burgers en militairen en 387.000 republikeinse burgers en militairen. Tot nu toe worden nog steeds 114.000 Republikeinen vermist.