De Ierse kwestie
Hoewel in naam onafhankelijk is Ierland tot het begin van de twintigste eeuw in feite een soort kolonie van Engeland. In het voornamelijk katholieke land is het de Britse, protestante adel die het voor het zeggen heeft en die ook het meeste land bezit.
De Ierse bevolking leeft, mede als gevolg van een desastreuze hongersnood in het midden van de negentiende eeuw, in bittere armoede. Mede daardoor zwelt de roep om Iers zelfbestuur aan, wat in 1916 leidt tot de zogenoemde Paasopstand, gevolgd door een guerrillaoorlog tegen de Engelse ‘bezetters’.
In 1921 wordt een verdrag gesloten, waarbij Ierland onafhankelijk wordt, terwijl zes noordelijke provincies, waar relatief veel protestanten wonen, onderdeel blijven van het Verenigd Koninkrijk. Hiermee wordt de kiem gelegd voor ‘The Troubles’, het conflict dat daar eind jaren zestig uitbreekt tussen katholieke paramilitaire groepen en het Engelse leger. Met name de IRA (Irish Republican Army) pleegt een aantal bloedige aanslagen. Pas in 1998 keert met de ondertekening van het Goede Vrijdagakkoord de rust in Noord-Ierland terug.
Slachtoffers: rond 1 miljoen als gevolg van de hongersnood in de 19e eeuw; ongeveer 1.700 (para-)militairen en 1.800 burgers tussen 1968 en 1998.